Tijdens de slaperige nachten van de laatste twee zomerweken heb ik met veel winst de nieuwe aflevering van Scott Soames’ geplande vijfdelige werk The Analytic Tradition in Philosophy gelezen. Deel 3: The Struggle for Modality, dat zich richt op Quine en Kripke, heeft mijn bijzondere interesse gewekt. Waarom zou een econoom zich moeten bekommeren om modale logica? Een groot deel van mijn onderzoek heeft zich gericht op Bayesian econometrics en, meer recentelijk, op AI, dat ook sterk afhankelijk is van Bayesian redenering. Deze benadering heeft zijn weg gevonden in mijn dagelijks leven. Degenen die mij kennen, hebben me dingen horen zeggen als: “Gebeurtenis X (bijv. de uitkomst van een verkiezing) zal met een waarschijnlijkheid van 60% plaatsvinden”, wat mijn graad van geloof vertegenwoordigt. Daarom heb ik aanzienlijke tijd besteed aan het nadenken over de sterke, maar ook de zwakke punten van de Bayesian benadering. Een zwakte, althans vanuit mijn perspectief, is dat Bayesian redenering moeite heeft om logische beperkingen op overtuigingen vast te leggen (bijv. sluiting onder logische gevolgtrekking) en om gestructureerde update regels te bieden, behalve het verplaatsen van posterioren. Modale logica kan daarentegen deze beperkingen op een consistentere manier opleggen (ook al ten koste van kwantitatief te zijn). In AI helpt het om ideeën te formaliseren zoals expressiviteit, d.w.z. redeneren over de overtuigingen van andere agenten, zoals in epistemische speltheorie of in modellen van “de voorspelling van de voorspelling van anderen”, iets waar ik enkele jaren geleden aan heb gewerkt om de economische cycli te begrijpen. Dit is waarom ik altijd ben aangetrokken tot @BFraassen’s project van constructieve empirisme: 🔗 een zelfs als het een minderheidspositie is onder onderzoekers. Het kan losjes worden geïnterpreteerd als een poging om het beste van modale logica en Bayesian redenering te combineren: de eerste biedt het logische skelet van overtuiging, de laatste levert numerieke inhoud.