Ik was tiener, alleen, en stapte de maatschappij binnen. Van jongs af aan heeft niemand me geleerd hoe te overleven in de maatschappij. Mijn ouders hebben me al vroeg in de steek gelaten. Ik ben opgegroeid bij mijn tante, als een slaaf, en heb veel geleden. Ik ben dankbaar voor hun onderdak, maar mijn hele kindertijd, was het of boerenwerk, of zwaar werk, geen enkele dag rust, geen moment om op adem te komen. Wanneer ik de zware oogst droeg, die niet bij mijn leeftijd paste, voorbij het huis van de buren — ook kinderen uit de bergen, zij konden in de tuin rennen en spelen, terwijl ik, zelfs maar een blik werpen, al door mijn oom werd uitgescholden. Een keer, toen ik het vuur aanstak om rijst te stomen, riep ik hem om te komen eten voordat de rijst gaar was, toen hij de deksel oplichtte en zag dat de rijst nog niet gaar was, ren ik meteen naar de kookplaat om het vuur aan te steken, maar hij kwam en begon me hard te schoppen, behandelde me als een hond. Ik wist dat hij al lang niet blij was dat ik zijn eten at. Ik ben dankbaar dat ze me een dak boven mijn hoofd gaven, maar als ik terugdenk aan mijn kindertijd, voel ik alleen verstikking, verstikking, verstokking als de dood. Alleen door onophoudelijk te werken,...