Er is veel geklaag over embryo-selectie die ouders verandert in meedogenloze consumenten die chronisch teleurgesteld zullen zijn door een kind dat niet voldoet aan hun polygenetische score. Maar we maken die aannames in geen enkele andere context. Als een vijfjarige van een gezin een wonderkind is, maakt niemand zich zorgen dat de nieuwe baby niet geliefd zal zijn als ze slechts gemiddeld is. Als iemand extra betaalt voor een Harvard gamete donor, gaan we er niet van uit dat ze een kind met dyslexie zullen afwijzen. Als een vrouw met een lange mannelijke model trouwt, maakt niemand zich zorgen dat ze een slechte moeder zal zijn voor een korte zoon. In het meest voorkomende geval—wanneer een vrouw de vader eigenlijk haat—verwachten we nog steeds dat ze van het kind houdt dat precies zoals hij eruitziet en zich gedraagt. Ouderlijke liefde is een van de meest robuuste instincten die mensen hebben. Bijna alle ouders verwachten een kind dat normaal ontwikkelt en niet gehandicapt is, en toch zien we keer op keer ouders die intens van en zorgen voor ernstig gehandicapte kinderen waar ze nooit voor gepland hadden. Veel mensen die embryo-selectie gebruiken, proberen te selecteren tegen een ziekte die in de familie voorkomt. Ze proberen het lijden van hun kind te verminderen, niet een luxeproduct te bestellen dat ze willen terugsturen als het beschadigd is. Ze als wispelturige consumenten van "de best mogelijke kinderen" te framen is oneerlijk. En deze obsessie met hypothetische teleurstelling voelt als een vreemde uitbreiding van de zachte-oudercultuur. Elke ouder van meer dan één kind weet welk kind het meest problematisch, of het slimste of het mooiste is. De meeste ouders wensen af en toe dat hun kinderen op de een of andere manier anders waren en slagen er toch in om perfect goede genoeg ouders te zijn. Zowel ouderlijke liefde als de kinderen zelf zijn veel veerkrachtiger dan deze teleurstellingsframing hen krediet voor geeft.